Marc de Bel heeft het op zijn zeventigste drukker dan ooit. Zijn ‘nieuwe voordeur’ werd uitbundig gevierd met feestjes, wenskaarten en – als kers op de taart – de gloednieuwe biografie ‘Belhamel’. Tussendoor schreef Vlaanderens populairste jeugdschrijver ook nog een nieuw Boeboeks-boek (‘De spelen van het Biezebos’) en ‘Mali en de vlinders’, een wondermooi prentenboek.
Marc de Bel: “Het was inderdaad hectisch, zeker met de verschijning van mijn biografie. Leuk, al die aandacht, maar ik ben blij dat ik nu weer op mijn gemak kan zitten schrijven.”
Was u meteen enthousiast over die
biografische plannen?
“Ik had er wel vertrouwen in, want ik ken Jasper
(Van Loy, de schrijver, red.) vrij goed. Sterker
nog: ik heb hem zelf ooit benoemd tot mijn
officiële biograaf, op zijn elf jaar. Toen al wist
Jasper meer over mezelf dan, euh, ikzelf.”
Ooit schreef u uitsluitend voor een
lagereschoolpubliek, maar vandaag laveert u
soepel tussen prentenboeken, jeugdboeken,
young adult … Hoe is dat zo gekomen?
“Voor mij is dat pure yin-yang. Wanneer ik aan
een zwaarder boek werk dat veel research
vraagt, zoals de oorlogsromans ‘Ule’ en ‘Marie’,
lijkt het soms alsof ik die heftige geschiedenis
zelf meemaak. Na zo’n boek zegt mijn vrouw
Mie vaak: ‘Kom, nu is het hoog tijd om weer iets
luchtigs en grappigs te schrijven.’ Maar
omgekeerd werkt het evengoed: als ik een
tijdje alleen maar boeken voor jonge lezers
schrijf, begint het sowieso weer te kriebelen
om een ‘ouder’ boek te schrijven. Die
afwisseling heb ik blijkbaar nodig als schrijver.”
U schrijft de laatste jaren opvallend veel
romans over kinderen in oorlogstijd. Waarom
houdt dat thema u zo bezig?
“Ik heb mijn opa nooit gekend als kind, want hij
sneuvelde op de allerlaatste dag van de Eerste
Wereldoorlog, nadat hij vier jaar lang in de modder van de IJzer had gevochten. Dat
gemis heeft misschien toch meer indruk op
me gemaakt dan ik lang heb gedacht. En ik
heb een hekel aan onrecht, zeker als er
kinderen mee gemoeid zijn. Zo’n oorlog
maakt alles kapot, ook hun kans op een
onbezorgde kindertijd. Met boeken als
‘De vlucht van Farid’ en ‘Ule’ probeer ik een
hoopvol tegengewicht te bieden voor al dat
zinloze oorlogsgeweld.”
Eerder dit jaar verscheen ‘De Kriegels are
back!’, een vervolg op uw klassieker uit 1992.
Het nieuwe boek is bedoeld voor een iets
ouder publiek, vanaf 13 jaar. Een bewuste
keuze?
“Tegenwoordig reken ik voor elk boek een
jaartje bij, omdat ik merk dat het leesniveau
van jongeren er fel op achteruitgaat. Verhalen
die leerlingen uit het zesde leerjaar vroeger
perfect begrepen, bewaar ik nu voor kinderen
van het middelbaar. Natuurlijk vind ik dat best
jammer. De oorzaak hoef je volgens mij ook
niet ver te gaan zoeken. Kinderen – en
jongvolwassenen – lezen vandaag veel minder
dan dertig jaar geleden. Terwijl lezende
kinderen minstens een jaar rijper en wijzer zijn
dan hun leeftijdsgenoten.”
Uw fans van dertig jaar geleden hebben
ondertussen zelf vaak kinderen. Hoopt u dat
die ook Marc de Bel-lezertjes worden?
“Het gebeurt wel steeds vaker op signeersessies
dat jonge mama’s en papa’s in de rij
staan met twee boeken: hun eigen, stukgelezen
‘Ei van oom Trotter’, bijvoorbeeld, en een
nieuwe versie voor hun kinderen. Onlangs
kreeg ik ook een mail van een koppel, ‘of ik
misschien naar hun huwelijksfeest wilde
komen’. Blijkbaar hadden ze elkaar ooit leren
kennen op kamp en was de vonk overgeslagen
toen ze ontdekten dat ze allebei grote fan van
mijn boeken waren. Dat is toch fantastisch?”
Hebt u, met meer dan 200 verhalen op
de teller, eigenlijk ooit last gehad van
writer’s block?
“Nee, integendeel! Ik vergelijk het graag met de
kippen die in mijn tuin rondscharrelen. Als ik
hen morgen zou vragen om geen eieren meer
te leggen, zouden ze waarschijnlijk ontploffen.
Bij mij is dat net hetzelfde: schrijven is mijn
tweede natuur, ik mag er niet aan denken dat
ik zou moeten stoppen. Ik heb op dit moment
24 verschillende projecten klaarliggen om uit
te schrijven. Na al die jaren zit er dus nog geen
sleet op mijn verbeelding. Waarschijnlijk komt
dat omdat ik, toen ik vijf was, een jaar lang
ziek in bed heb gelegen. Ik móést mezelf
toen wel bezighouden met wat er in mijn
hoofd gebeurde. Als ik een foto zag voorbijkomen in een krant, verzon ik daar
bijvoorbeeld meteen een verhaal bij. Die
verbeeldingskracht heb ik nog altijd.”
U bent er ondertussen 70, maar u bent –
naar eigen zeggen – mentaal altijd 11 jaar
gebleven. Geldt dat nog steeds?
“Volgens mijn vrouw word ik één jaar ouder
per decennium, mentaal dan. Dus zit ik nu
ergens rond de 14 à 15 jaar.”
Moge dat nog lang zo blijven. Bedankt voor het gesprek!
© Yves Schepers Photography