‘WIL’, de oorlogsroman die in 2016 de Vlaamse literatuur volledig op haar kop zette, werd dit jaar eindelijk verfilmd. Het publiek was alvast diep onder de indruk: wat een mokerslag van een film. Benieuwd of Jeroen Olyslaegers daar ook zo over denkt.
De film werd bedolven onder de lovende
reacties. Wat vond u er zelf van?
Jeroen Olyslaegers: “Eerlijk: ik vond het een
rollercoaster van een film. De eerste keer
dat ik hem zag, ben ik emotioneel helemaal
onderuitgegaan. De tranen liepen over mijn
wangen. In het begin schaamde ik me daar
een beetje voor. Was het niet narcistisch,
om zo ontroerd te raken door mijn eigen
materiaal? Tot ik besefte dat die tranen
meer te maken hadden met een soort
flashback: door de film te bekijken, werd ik
teruggekatapulteerd naar de periode waarin
ik zelf aan ‘WIL’ schreef. Dat was zo’n
emotionele, diepgaande ervaring, die ik in
de cinemazaal even helemaal opnieuw
beleefde.”
Was u destijds meteen te vinden voor een
verfilming van ‘WIL’?
“Aanvankelijk was ik toch op mijn hoede. Als
ik nog maar het vermoeden kreeg dat de
makers snel wat geld wilden verdienen aan
mijn boek, zou ik meteen ‘nee’ zeggen.
Gelukkig had ik dat gevoel bij Tim (Mielants,
de regisseur, red.) en de andere makers
totaal niet. Integendeel, ik zag meteen het
vuur in hun ogen, de goesting om er
volledig voor te gaan. (lachje) Dat moet ook,
als je in ons land een film wilt maken.”
Hoe vreemd is het om als schrijver je personages
tot leven te zien komen op het grote
scherm?
“Langs de ene kant is zo’n verfilming
inderdaad heel bevreemdend, omdat het
een gigantische machinerie in gang zet: dat
budget, die sets, die Hollywoodachtige
cinematografie ... Als schrijver sta je daar
een beetje verdwaasd naar te kijken. Maar
langs de andere kant voelde het voor mij
ook intiem aan, omdat ik Tim Mielants als
een artistieke vriend beschouw. Tim en ik
delen een fascinatie voor dezelfde thema’s.
Zo zijn we allebei heel erg bezig met wat het
nu precies betekent om man te zijn. Het valt
me telkens weer op dat mannen in staat zijn
tot de wreedste dingen, om toch maar bij de
groep te horen. Dat thema speelt een
prominente rol in ‘WIL’ én ook in de andere
films van Tim.”
In hoeverre wijkt de film af van uw boek?
“Het zijn toch twee verschillende dingen.
De film is opgebouwd als een echte thriller,
die de kijker meetrekt in een verschrikkelijke
nachtmerrie. Dat thrillerelement is veel
minder aanwezig in mijn boek. Maar: de
morele confrontatie, die de gloeiende kern
van de film vormt, lijkt wel heel erg op het
dilemma dat ik in mijn boek poneer. Kijk, ik
heb ‘WIL’ nadrukkelijk geschreven om een
groot publiek te bereiken, maar níét om
dat publiek te behagen. Ik wou de lezer
dwingen om eens goed na te denken: ‘Wat
zou jij hebben gedaan in de plaats van Wilfried?’
Die prangende kwestie zit ook in
de film, alleen is het verhaal errond totaal
anders opgebouwd. In mijn boek trek ik de
lezer langzaam mee, terwijl de film je
binnen de twee uur te grazen neemt, om je
daarna beduusd de cinema uit te sturen.”
Hoe kijkt u nu, zeven jaar na de publicatie,
terug op het reusachtige succes van ‘WIL’?
“Eigenlijk ben ik blij dat dat succes me pas
op latere leeftijd is overkomen. Die periode
was bij momenten zo heftig. Al was ik
natuurlijk ook dolgelukkig dat zoveel
mensen mijn boek meteen in de armen
sloten.”
Heeft het succes u ook iets over uzelf
geleerd?
“Het heeft me wel doen inzien hoeveel
belang ik hecht aan mijn publiek. Tegen een
publiek kan je als auteur – of acteur of
muzikant – niet liegen, want ze ruiken het
meteen als je niet oprecht bent. Maar als ze
merken dat je de lat hoog legt én je slaagt
ook nog in je opzet, dan zijn ze je voor
eeuwig dankbaar. Dat is me bij ‘WIL’
overkomen: ik vond een publiek dat me
dankbaar was voor wat ik gemaakt had,
waardoor mijn zelfvertrouwen een enorme
boost kreeg. Die steun stuwt me nog altijd
vooruit, doet me nog groter dromen en
dieper graven als schrijver. Voor ‘WIL’ ben ik
voor het eerst all the way gegaan. Sinds dat
succes ben ik vastbesloten om alleen nog
maar verhalen te schrijven waarbij de lat
hoog ligt. Héél hoog.”